MARC KREGTING
terug naar fondslijst
home
|
|
file:\\ druksel \ fondslijst \ Marc Kregting
\meer
In 2003 verscheen van Marc Kregting ‘De leliering’.
Het is delicaat om bij Kregting van een roman te spreken, hijzelf
benoemt dit werk als ‘gemengde berichten’.
We maken het ons echter gemakkelijk en noemen ‘De leliering’
zijn tweede roman (na ‘Da capo’), ook al is dit
boek –net als het eerste- een anti-roman. Daarmee plaatst
Kregting zich in de meest respectabele geschiedenis van het
westen, die van het modernisme.
Een roman is een cartesiaanse bezigheid: de auteur ordent de
werkelijkheid door ze te beschrijven als een oorzaak-gevolg-bedoening.
Ook al mag het gedrag van de personages irrationeel zijn, toch
zal de schrijver, juist door de structuur van de roman, er een
rationele ‘verklaring’ aan geven. Het is slechts
weinig schrijvers gegeven de chaos van het leven te vatten binnen
de grenzen van de taal, binnen de mogelijkheden van het genre
literatuur. De geschiedenis heeft daarbij de roman nog belast
met een naïef-humanistische taak: de roman is een vorm
van communicatie die de lezer beter maakt.
In ‘De leliering’ laat Kregting een aantal vrouwen
aan het woord. De monologen handelen over hun leven, hun bekommernissen
en vragen. Elke monoloog wordt becommentarieerd door een man
–de commentaren zijn typografisch netjes onderscheiden
van de rest.
En toch, toch drijft deze roman niet op de inhoud maar op de
taal die echter van haar essentieelste taak ontlast wordt. (Daarmee
maakt Kregting ook geen onderscheid tussen zijn proza en poëzie:
beide genres zijn geen autonome gebieden meer maar lopen in
elkaar over en zeker is het taalkundig project belangrijker
dan de scheiding tussen de genres.) De taal is hier immers niet
meer communicatief maar autonoom, staat op zichzelf. Daarmee
is Kregting ook binnen de Paul Van Ostaijen-traditie te situeren.
Dit betekent niet dat de schrijver zichzelf wegmoffelt: door
de barokke, overdadige taal staat hij op het standpunt van de
verteller.
Doordat het verhaal in het werk van Kregting irrelevant is –en
zelfs overbodig- worden de woorden van hun betekenis ontdaan:
bij Kregting staat de taal naakter dan naakt maar de woorden
zelf zingen luider dan luid. De zinnen worden opgebouwd via
klanken, via associaties. De lezer herkent de woorden, vermoedt
betekenissen maar dit kunnen slechts flarden van herkenning
zijn: er ontbreekt een structurerend geheel. Deze houding betekent
iets totaal nieuws in de literatuur –ook al deelt Kregting
dit met andere hedendaagse schrijvers. De secularisering van
maatschappij en denken behelst immers niet enkel een loslaten
van geloofsovertuigingen en rituelen maar ook een anders omgaan
met de dingen en het denken. Net zoals er geen verborgen betekenis
of essentie achter of in de dingen en gebeurtenissen zit (een
ding is een ding een ding), zo zijn ook de woorden de woorden
zelf geworden. Deze groep schrijvers tracht de metafysica van
zich af te schrijven want de vraag is niet of er na Auschwitz
nog poëzie geschreven kan worden maar wel of poëzie
–en bij uitbreiding literatuur en kunst- het kunnen stellen
met wat is. Met andere woorden: kan kunst leven met deze wereld,
deze mens zonder dat er een referentie naar iets ‘hogers’,
iets ‘religieus’, iets humaans moet zijn.
Als een situationist speelt Kregting op de dingen in, hij laat
zaken gebeuren, gedachten gaan, woorden klinken. Daarop kan
geen logica toegepast worden. De lezer moet de tekst op zich
laten afkomen net zoals hij zich in muziek kan laten onderdompelen.
De beste kritiek bij het werk zou –paradoxaal genoeg-
geleverd moeten worden door een (jazz-)muzikant, niet door iemand
die met woorden werkt.
Het werk van Marc Kregting is niet gemakkelijk en toch vederlicht.
Het is moeilijk omdat het van de lezer een andere houding vraagt:
elke zin is een wereld op zichzelf, een wereld die op haar kop
gezet wordt en meer dan dadaïstisch is –Willem Brakman
is nooit veraf. De monologen, de commentaren en het boek als
geheel zijn ook niet afgerond: ze zijn onaf, blijven in het
stadium van het schetsen steken en ook daarmee is Kregting een
modernist: het geheel is niet te vatten én hoeft niet
gevat te worden omdat dit én het begrip zelf slechts
metafysische aspiraties zijn, hersenschimmen. Maar toch sprankelt
dit werk: door de klank- en taalrijkdom, door de volstrekte
vrijheid, de hilarische eigenzinnigheid, de onbeschaamde durf.
En dan wordt van Marc Kregting weer een gedichtenbundel uitgegeven.
De bundel 'Zie je dat rood. Gedragslijnen' bevat zestien gedichten en ze vormen samen het persoonlijke Hooglied van Kregting.
Zijn romans en poëzie ontregelden tot nu toe de taal. Als een jonge Willem Brakman hakte hij de logica van de taal aan stukken, bepaalde hij eigenzinnig hoe een zin er uit hoorde te zien, besliste hij over de volgorde van de werkelijkheid.
In deze nieuwe bundel gaat hij een stap verder en bevrucht hij met zijn barokke verbeelding de woorden zelf waardoor de leeservaring bijzonder bevreemdend werkt. Je leest woorden die herinneringen aan betekenissen oproepen maar niets wordt duidelijk beschreven. Dit zijn geen voorschriften of beschrijvingen meer, maar omgangen met de taal en de werkelijkheid. Er is vrijheid, vrijheid van denken en beleven.
Kregting heeft in deze bundel zijn arsenaal van poëtische hulpmiddelen bovengehaald: assonanties, stafrijmen, verdubbelingen, ritmewijzigingen. Maar ook de opbouw van de gedichten is bijzonder verrassend: het is alsof de hele bundel één lange ademhaling is: het binnenhalen van de lucht, het opzwellen van de borst, het uitademen.
Deze bundel: levensvreugde, liefdeswil, poëziekracht.
Bibliografie
De gezel: gedichten. Uitgeverij Perdu, Amsterdam, 1994
Water, goede aarde. Galerie Breevoort, Bredevoort, 1997. Gedichten
bij een ets van Etta Maduro.
Kopstem: gedichten. Stopnaald: verhalen. Uitgeverij Prometheus,
Amsterdam, 1997
Da capo: trilogieën. Uitgeverij Prometheus, Amsterdam,
1999
Hakkel je, hakkel je: brieven. Uitgeverij Prometheus, Amsterdam,
2000
De leliering: gemengde berichten. Uitgeverij Prometheus, Amsterdam,
2003
Zie je dat rood: gedragslijnen. Druksel, Gent, 2004
|