Theodore Roethke
terug naar fondslijst
home
|
|
Een lijfelijk leven
Het verzameld oeuvre van de Amerikaanse dichter Theodore Roethke (1908-1963) is relatief klein.
In 1941 verscheen zijn eerste bundel, 'Open house'. In 1964, dus een jaar na zijn overlijden, verscheen een zevende bundel,
'The far field', het getal zeven is misleidend, daartussen zitten enkele verzamelbundels.
Van hem mag gezegd worden dat hij een deel van zijn talent kwijt geraakt is door ziekte, niet wetend wat hij met zijn talent moest
doen, dolend in een wereld die hem niet begreep - noch emotioneel, noch cultureel: 'If I can't write, what can I do?'.
Sommigen zullen beweren dat zijn ziekte aanleiding gegeven heeft tot zijn poëzie, gekwetstheid is toch tijdverlies.
Hij zag het dichten als een carričre. Hij werd dichter en geen advocaat ('I didn't wish to become a defender of property
or a corporation lawyer […]'.
Roethke staat binnen de modernistische traditie. Hij ziet de poëziepraktijk als bewuste imitatie, wat het leerproces van de
dichter is. Pas door in de traditie te stappen kan er een stap vooruit gezet worden. Het werk van Roethke is bevrijdend
omdat hij breekt met de romantische zelfexpressie.
Dit betekent uiteraard niet dat de poëzie gevoelloos zou zijn: ze getuigt immers in bijna alk gedicht van een kwelling,
een gevoeligheid, een verloren menselijke warmte. Hij exploreert zichzelf om uit te zoeken wat het betekent een mens te
zijn. Het lijkt er op dat deze poëzie van de wereld afgekeerd is, terwijl nochtans het zelf ook tot de wereld behoort.
Het werk van Roethke wordt gekenmerkt door een ritme (de vormgeving van het boek 'Vijf gedichten van Theodore Roethke' tracht dit,
ook hakkelend, te demonstreren). Het ritme doet deze verzen van jubel vooruitgaan, maar ze struikelen ook wanneer de dichter
van het zwarte leven verhaalt. De gedichten moeten gelezen worden zoals een kind naar muziek luistert.
Hugo Claus, die ooit nog het plan had het werk van Roethke te vertalen, schrijft: 'De kindertijd is niet alleen het thema
van vele van Roethkes gedichten maar is ook de staat van genade waarin hij de uiterlijkheden van zijn wereld tracht op
te vangen en te verwerken. De associaties van zijn beelden, ook wanneer het over diepere problemen gaat, blijven gebaseerd
op de veranderlijkheid, de spontaniteit van het kind-zijn. De fantasie is de stimulans en allerlei leitmotieven krijgen
er een bijzondere glans door.' (Het teken van de ram 3, p. 101).
In een vertaling van Katelijne De Vuyst brengt Druksel vijf gedichten van Theodore Roethke. Ze overspannen zijn carričre,
tonen zijn gevoeligheid, de lichtheid van de poëzie, het sprankelende van zijn geest.
Katelijne De Vuyst heeft eerder werk vertaald van o.a. Stevie Smit, Mina Loy, Patty Smith, Olivier Rolin, Georges Eekhoud.
|