PAUL DEMETS
terug naar fondslijst
home
|
|
file:\\ druksel \ fondslijst \ Paul Demets \ leesidee
Erik de Smedt in Leesidee nr.6, 2002
Bloemstukken smukken feesttafels op, dienen als geschenk, moeten diepe gevoelens van vreugde, dankbaarheid en medeleven uitdrukken. Tegelijk zijn ze zelf enigszins pijnlijk omdat ze zo nadrukkelijk schoonheid ambiëren. Soms denkt de ontvanger stiekem: zonde van de afgesneden bloemen. En toch wordt zij of hij verondersteld er blij mee te zijn. Ambivalente gevoelens kenmerken ook de veertien gedichten die Paul Demets tot een cyclus heeft geschikt: teksten die buiten hun lengte en strofenindeling niets meer met sonnetten gemeen hebben. Een ik (wie is dat niet?) komt naar een familiefeest. Wat er gevierd wordt, blijft in het midden. Is het een geboorte, een bruiloft, een jubileum, of gaat het om een begrafenis? Elementaire handelingen blijven over: handen schudden, zitten, praten, eten, drinken, dansen. Feesten bevrijden even uit de dwang van elke dag. De tijd lijkt stil te staan, wordt ingedikt, lichamelijkheid geobserveerd. De rondedans van de aanwezige generaties doet je beseffen dat je die fase al hebt doorgemaakt, een andere nog zal mogen of moeten meemaken. "Lijf is dit, tijdverblijf dat me doorstroomt."
Demets' gedichten beschrijven geen familietaferelen, zijn geen genrestukken. Ze verinnerlijken het gebeuren radicaal. Het waarnemende ik voelt hoe het wordt waargenomen, vereenzelvigt zich met anderen (zoon, vader, moeder, geliefde) en met het andere (de bloemen, de dingen, het voedsel). Het warme bad van de herkenning, het genieten van het verstand op nul, wordt ijzige vervreemding, hyperbewustzijn. "Wie ik aanspreekt (!), smaakt draf." De huid wordt een vreemde jas, als bij Ensor houden de levenden en de doden hun masker voor. Ook de taal glipt uit haar dagelijkse keurslijf: woorden volgen op elkaar omdat ze anagrammen zijn, de zinsbouw is verwrongen, betekenis wordt duizelingwekkend vermenigvuldigd. "Prijs spijs en snijd een weerzien, wortelstok. / Splijtend in tijds gezicht smaakt heelhuids memorie, / gapende aarde. Ogen, hals, zwaaikom arm." Het wordt een haast schizofrene privétaal, op en over de rand van het verstaanbare. Soms lijken deze gedichten op een huwelijk tussen een vegetatief woekerende Claus en een presocratisch verstarrende Faverey. Zulke dichterlijk gezipte tekstbestanden uitpakken, is een fascinerende maar ook hoofdbrekende bezigheid. Enkele gedichten zijn thematisch zo divergent dat ze onder hun maniërisme worden bedolven. Andere zijn iets luchtiger en sprankelen als champagne: "Een naam maakt spraak. Dat het schuimt / voordat ik vergeet te zijn uitgestort, / parelende bloei, dalend in de glazen." De laatste gedichten lijken nuchterder te worden en luchtiger. Nu en dan wil Demets te veel zeggen en vertrouwt hij te weinig op de suggestieve kracht van zijn tot de verbeelding sprekende taal. 'Vrees voor het bloemstuk' getuigt in elk geval van een verbeten dichterschap. Soms gooit het hoge ogen, soms valt de dobbelsteen gewoon van tafel. "Ik wil niet heel. Wil vloeibaar in bloeseming / bottend luwen." |